Wordt de injectie gelijk verdeeld over de verschillende fasen bij een driefasige teller?
In het kort
Overeenkomstig §2.1 van C10/11 moet het vermogen van de installatie zo verdeeld zijn over de verschillende fasen dat het verschil in productie tussen de fasen (d.w.z. het stroomverschil tussen de hoogste en de laagste productiefase) altijd kleiner is dan of gelijk is aan 20 Ampère (of 4,6 kVA).
Om discriminatie te vermijden tussen de gedecentraliseerde producenten met een monofasige aansluiting en die met een meerfasige aansluiting, aanvaarden de netbeheerders een productieverschil tussen de fases van maximaal 5 kVA (≈ 21.7 A) in plaats van 20 A. Die grens mag nooit overschreden worden.